Spiervezels: Type 1, type 2 en hun functies
Waarom worden sommigen moeiteloos gespierd, terwijl anderen uren in de sportschool doorbrengen zonder veel resultaat? Wat maakt het ene lichaam perfect voor powerliften, maar minder geschikt voor bodybuilding?
Waarom zijn sommige mensen geboren sprinters, terwijl anderen beter presteren op de marathon? En hoe kan het dat de één zonder moeite fastfood eet zonder aan te komen, terwijl de ander al kilo’s lijkt aan te zetten bij het zien van een banaan?
In dit artikel duiken we in de wereld van spiervezels en lichaamstypen om te ontdekken hoe jouw lichaam werkt.
Spiervezeltypen: Fast twitch en slow twitch
Wist je dat je spieren uit verschillende vezels bestaan die elk hun eigen kracht en uithoudingsvermogen hebben? Er zijn twee hoofdtypen spiervezels: slow twitch vezels (type I) en fast twitch vezels (type II). De fast twitch vezels kun je weer onderverdelen in twee subcategorieën: zeer snelle vezels (type IIb) en middelmatig snelle vezels (type IIa).
Het verschil tussen deze vezels zit in de snelheid waarmee ze samentrekken, hun uithoudingsvermogen en de soort activiteiten waarvoor ze geschikt zijn. De type I spiervezels worden ook wel rode vezels genoemd vanwege hun rode kleur, terwijl de type II vezels lichter van kleur zijn en daarom witte vezels heten.
Hoe krijgen je spieren energie?
Spieren gebruiken ATP (adenosinetrifosfaat) als energiebron. Er zijn twee manieren waarop je spieren aan ATP komen:
- Met zuurstof: Hierbij worden koolhydraten, vetten en eiwitten omgezet in ATP. Dit proces is efficiënt en maakt het mogelijk om langdurig actief te blijven, maar het levert minder kracht.
- Zonder zuurstof: Hierbij gebruikt je spier de opgeslagen voorraad ATP. Dit zorgt voor snelle, explosieve kracht, maar je spieren raken sneller vermoeid.
Kort gezegd: slow twitch vezels zijn ideaal voor duursporten zoals hardlopen en fietsen, terwijl fast twitch vezels perfect zijn voor korte, krachtige inspanningen zoals sprinten en gewichtheffen. Welk type vezel bij jou overheerst, bepaalt dus grotendeels waar je van nature goed in bent.
Slow Twitch Spiervezels (Type I): Uithoudingsvermogen en efficiëntie
Slow twitch vezels zijn echte doorzetters. Ze bevatten veel mitochondriën (de energiecentrales van je spieren), haarvaten en myoglobine – een eiwit dat zuurstof vasthoudt. Door deze combinatie werken ze vooral via het aërobe energiesysteem, waarbij zuurstof wordt gebruikt om energie vrij te maken uit koolhydraten, vetten en eiwitten.
Je kunt deze vezels vergelijken met een stoomlocomotief: zolang je kolen (voeding) toevoegt en er zuurstof aanwezig is, blijven ze doorwerken. Dit maakt ze perfect voor activiteiten met een lage intensiteit en lange duur, zoals hardlopen, fietsen of wandelen. Het nadeel? Ze trekken langzaam samen en leveren niet veel kracht.
Kenmerken:
- Hoge hoeveelheid mitochondriën en haarvaten
- Veel myoglobine (geeft de rode kleur)
- Kleinere diameter, waardoor ze minder kracht genereren
- Langzaam, maar onvermoeibaar bij langdurige inspanning
Fast Twitch Spiervezels: Snelheid en kracht
Fast twitch vezels zijn gemaakt voor snelheid en explosieve kracht. Ze werken vooral zonder zuurstof (anaëroob), waardoor ze snel energie leveren, maar ook sneller vermoeid raken. Deze vezels zijn dikker en trekken sneller samen dan slow twitch vezels.
Type IIb (Snelle Glycolische Vezels): Pure explosiviteit
Deze vezels zijn de sprinters onder de spiervezels. Ze bevatten veel glycogeen en kunnen ATP (energie) razendsnel vrijmaken. Hierdoor kunnen ze enorme kracht leveren, maar slechts voor korte tijd. Hun contractiesnelheid is tot wel 10 keer sneller dan die van slow twitch vezels. Denk aan sprinters, powerlifters en andere explosieve sporters.
Kenmerken:
- Veel glycogeen, maar weinig mitochondriën en haarvaten
- Snel ATP verbruik, waardoor ze snel vermoeid raken
- Grootste diameter, wat zorgt voor maximale kracht
Type IIa (Snelle Oxidatieve Vezels): De gouden middenweg
Deze vezels combineren snelheid met uithoudingsvermogen. Ze bevatten veel mitochondriën, haarvaten en myoglobine, waardoor ze zowel met als zonder zuurstof energie kunnen leveren. Hierdoor zijn ze sneller dan slow twitch vezels, maar kunnen ze ook langer actief blijven dan type IIb vezels. Bodybuilders vertrouwen vooral op deze vezels om kracht en spiermassa op te bouwen.
Kenmerken:
- Snelle contractiesnelheid, ongeveer 5 keer sneller dan slow twitch vezels
- Zowel aëroob als anaëroob energiegebruik
- Gemiddelde diameter, waardoor ze kracht en uithoudingsvermogen combineren
Een praktisch voorbeeld: Kip vs. kalkoen
Kijk eens naar een kip of kalkoen. De poten bevatten vooral type I vezels omdat ze de hele dag in beweging zijn. Hierdoor zijn ze rood door het hoge gehalte aan myoglobine. De borstspieren daarentegen bevatten meer type II vezels. Deze worden minder vaak gebruikt, maar als het nodig is, zorgen ze voor korte, explosieve bewegingen – bijvoorbeeld om snel op te vliegen. Daarom is het vlees van de borst wit.
Kort samengevat:
- Slow twitch vezels (type I): Perfect voor uithoudingsvermogen en langdurige inspanning.
- Fast twitch vezels (type IIb): Ideaal voor korte, explosieve kracht.
- Fast twitch vezels (type IIa): De gulden middenweg tussen snelheid en uithoudingsvermogen.
Welk type vezel bij jou overheerst, bepaalt grotendeels waar je van nature goed in bent. Toch kun je door training invloed uitoefenen op de verdeling en prestaties van je spiervezels.
Hoe verschillen mensen in spiervezelverhouding?
Iedereen heeft zowel slow twitch (type I) als fast twitch (type II) vezels. Gemiddeld is de verdeling ongeveer 50%-50% tot 60%-40%, waarbij snelle vezels vaak net iets in de meerderheid zijn. Maar bij topsprinters, vooral in de benen, kan dit oplopen tot wel 80% of zelfs 90% snelle vezels. Dit verklaart hun explosieve kracht en snelheid.
Aan de andere kant hebben marathonlopers juist een hoger percentage trage vezels. Hoe explosiever de sport, hoe meer snelle vezels je nodig hebt. Voor duursporten zijn trage vezels juist een voordeel. Omdat snelle vezels dikker zijn dan trage, zie je dat sprinters vaak gespierder zijn dan marathonlopers.
Daarnaast verschilt de verhouding ook per spiergroep. Spieren die langdurig actief moeten zijn, zoals de nekspieren die je hoofd omhoog houden, bevatten vooral trage vezels. Spieren die korte, krachtige bewegingen maken, zoals de armspieren, bevatten juist meer snelle vezels.
Kun je je spiervezelverhouding veranderen?
Stel je bent van nature uitgerust met veel trage spiervezels en hebt het lichaam van een langeafstandsloper. Kun je dan alsnog een gespierd lichaam krijgen? Ja, maar slechts in beperkte mate.
Voor bodybuilding zijn vooral type IIa vezels belangrijk. Deze vezels leveren kracht, maar zijn ook geschikt voor herhalingen tussen de acht en tien, zoals gebruikelijk is bij krachttraining. Dit is net te lang voor de explosieve ATP-voorraad van de type IIb vezels, die meer worden aangesproken bij korte, maximale inspanningen van één tot drie herhalingen (zoals bij powerliften).
Onderzoek toont aan dat type IIb vezels kunnen veranderen in type IIa vezels – en omgekeerd. Door krachttraining neemt het percentage type IIa vezels toe, waardoor je sterker en gespierder wordt.
Omgekeerd kan een gebrek aan beweging juist leiden tot een afname van type IIa vezels. Bij mensen met een zittend leven worden type IIa vezels minder efficiënt, waardoor ze relatief meer type IIb vezels hebben. Dit klinkt misschien als een voordeel, omdat type IIb explosief zijn, maar ze raken ook sneller vermoeid en dragen minder bij aan langdurige kracht of spiermassa.
Hoe beïnvloedt training je spiervezels?
- Bodybuilding: Vergroot vooral de hoeveelheid type IIa vezels door herhalingen tussen de 8-10.
- Powerlifting en sprinten: Spreekt vooral type IIb vezels aan door korte, maximale inspanningen.
- Duursporten: Trainen de slow twitch vezels (type I), waardoor je spieren efficiënter worden in langdurige inspanningen.
Overshoot-principe: Hoe rust je explosieve kracht kan vergroten
Wist je dat je spieren tijdelijk meer explosieve kracht kunnen ontwikkelen na een periode van rust? Dit fenomeen wordt het overshoot-principe genoemd. Onderzoek toont aan dat spieren waarvan de snelle type IIb vezels door krachttraining waren veranderd in de iets minder explosieve type IIa vezels, na een rustperiode weer terugveranderden in type IIb vezels. Sterker nog: het percentage type IIb vezels bleek na drie maanden rust zelfs hoger dan vóór de training. Hoewel dit effect waarschijnlijk tijdelijk is, laat het zien dat rust niet alleen helpt bij herstel, maar ook je explosieve kracht kan verhogen.
Veel sprinters en explosieve atleten passen dit principe toe, vaak zonder precies te weten waarom het werkt. Door voorafgaand aan een wedstrijd minder intensief te trainen, neemt het percentage type IIb vezels toe, waardoor ze sneller en krachtiger kunnen presteren.
Kun je je spiervezeltype veranderen?
Hoewel je de verhouding tussen type IIa en type IIb vezels door training en rust kunt beïnvloeden, geldt dit niet voor de verdeling tussen slow twitch (type I) en fast twitch (type II) vezels. Deze verhouding wordt grotendeels bepaald door je genetische aanleg. Heb je bijvoorbeeld van nature 80% slow twitch vezels, dan kun je dit niet omzetten in een overwicht aan snelle vezels.
Toch betekent dit niet dat je prestaties volledig vastliggen. Je zenuwstelsel speelt namelijk een cruciale rol. Hoe beter je hersenen en zenuwen je spieren aansturen, hoe sneller en efficiënter je spiervezels samentrekken. Door regelmatig te trainen en je bewegingen te herhalen, verbeter je deze aansturing, waardoor je prestaties stijgen – zelfs als je niet de ‘perfecte’ spiervezelverhouding hebt.
Verschillende lichaamstypen (Somatotypen)
Naast je spiervezelverhouding speelt ook je lichaamstype een rol in hoe je presteert. Er zijn drie basislichaamstypen, ook wel somatotypen genoemd:
- Ectomorf: Slank gebouwd, met weinig lichaamsvet en moeite om spiermassa op te bouwen.
- Mesomorf: Atletisch en gespierd, met een natuurlijke aanleg om spiermassa te ontwikkelen.
- Endomorf: Breder gebouwd, met meer lichaamsvet en een tragere stofwisseling.
De meeste mensen zijn geen puur ectomorf, mesomorf of endomorf, maar hebben een combinatie van eigenschappen. Dit wordt vaak weergegeven met een driecijferige code, waarbij elk cijfer aangeeft in hoeverre je een bepaald lichaamstype bent op een schaal van 1 tot 7. Bijvoorbeeld:
- 7-1-1: Volledig endomorf (brede bouw, aanleg voor vetopslag)
- 1-7-1: Volledig mesomorf (spiermassa en kracht)
- 1-1-7: Volledig ectomorf (slank, weinig spiermassa)
Omdat bijna niemand exact in één categorie valt, zijn er in theorie 343 mogelijke combinaties. In de praktijk is je lichaamstype echter niet in steen gebeiteld. Met de juiste training en voeding kun je je lichaam tot op zekere hoogte modelleren.
Een ectomorf kan bijvoorbeeld toch spiermassa opbouwen door krachttraining en een calorieoverschot, terwijl een endomorf door cardio en een aangepast dieet vet kan verliezen.
1. Ectomorf: De magere lat
Kenmerken:
- Dun, hard en slank gebouwd
- Klein frame met dunne, lichte botten en smalle schouders
- Zwakkere en dunnere gewrichten
- Komt moeilijk aan in gewicht en spiermassa
- Snelle spijsvertering en laag vetpercentage
- Veel slow twitch (type I) vezels en lange spierbuiken
Ectomorfen kunnen vaak eten wat ze willen zonder aan te komen. Dat klinkt ideaal, maar voor spieropbouw moeten ze juist veel extra calorieën binnenkrijgen. Een tip is om ’s avonds voor het slapen niet alleen proteïne, maar ook koolhydraten te eten om spierafbraak tijdens de nacht te voorkomen.
Hoewel spieropbouw langer duurt, hebben ectomorfen uiteindelijk vaak een indrukwekkend gespierd uiterlijk. Door hun smalle taille en dunne polsen ogen hun bovenarmen, schouders en borstkas groter, waardoor ze sneller een V- of X-frame krijgen.
Trainingstips:
- Focus op zware krachttraining met lage tot middelhoge herhalingen (6-8 per set)
- Beperk cardio om geen onnodige calorieën te verbranden
- Zorg voor een calorieoverschot met voldoende eiwitten en koolhydraten
2. Mesomorf: Ideaal voor spieropbouw
Kenmerken:
- Atletisch gebouwd en relatief lang
- Brede schouders en smalle taille
- Groeit gemakkelijk in spiermassa en is van nature sterk
- Lage vetmassa, maar komt sneller aan dan een ectomorf
- Evenwichtige verdeling van type I, IIa en IIb vezels
Mesomorfen hebben van nature het perfecte uitgangspunt om spiermassa op te bouwen. Ze groeien snel door krachttraining en hebben een relatief laag vetpercentage. Het klassieke ‘bulk and cut’-principe werkt goed: eerst aankomen in spiermassa door een calorieoverschot en daarna vet verliezen door minder te eten.
Trainingstips:
- Combineer zware krachttraining met hogere herhalingen (8-12) voor spiergroei
- Wissel compound oefeningen (zoals squats, deadlifts en benchpress) af met isolatieoefeningen
- Doe matig cardio om vetpercentage onder controle te houden
3. Endomorf: Krachtig, maar gevoelig voor vetopslag
Kenmerken:
- Zacht en rond lichaam, komt snel aan in gewicht
- Brede bouw met sterke botten en gewrichten
- Veel kracht in benen en rugspieren
- Trage spijsvertering, waardoor vetverlies lastig is
- Relatief veel fast twitch (type IIb) vezels, vooral in de benen en rug
Endomorfen hebben de meeste aanleg om spiermassa op te bouwen, maar moeten extra opletten met hun voeding om niet teveel vet aan te zetten. In bodybuilding is het vaak een uitdaging om gespierd te worden met een laag vetpercentage. Powerlifting past beter bij hun bouw, omdat het vetpercentage hier minder relevant is.
Trainingstips:
- Combineer zware krachttraining met hogere herhalingen om vetverbranding te stimuleren
- Doe regelmatig cardio, zowel steady-state als HIIT, om calorieën te verbranden
- Houd je voeding strikt in de gaten om een calorieoverschot te vermijden
Hoe weet je welk lichaamstype je hebt?
Je kunt je lichaamstype vaak zelf inschatten op basis van je bouw en hoe je reageert op training en voeding. Wil je het precies weten? Dan zijn er meetmethoden die kijken naar huidplooien, botstructuur en lichaamsafmetingen om je exacte somatotype te bepalen.
Training en voeding afgestemd op jouw type
Of je nu een ectomorf, mesomorf of endomorf bent, je training en voeding moeten aansluiten bij je natuurlijke bouw:
- Ectomorf: Eet meer calorieën en focus op zware krachttraining.
- Mesomorf: Combineer krachttraining met matige cardio en pas je voeding aan op je doelen.
- Endomorf: Besteed extra aandacht aan je voeding en doe regelmatig cardio om vetopslag te beperken.
Hoewel je lichaamstype je aanleg bepaalt, kun je met de juiste aanpak alsnog je doelen bereiken. Consistentie, discipline en doorzettingsvermogen zijn uiteindelijk de belangrijkste factoren voor succes.